Onderzoek Pb7 Research in opdracht van IT Room Infra: IT en FM door één deur

Een gezond datacenter wordt gekenmerkt door rust, reinheid en regelmaat. In het datacenter houden ze namelijk niet van verrassingen. In het datacenter hebben we namelijk een heel helder doel: het realiseren van een optimale uptime zodat de winkel open kan blijven en dat op een kosteneffectieve wijze, veelal met een beperkte carbon footprint. Toch voelt dat doel niet voor iedereen hetzelfde.

Uit onderzoek dat Pb7 heeft uitgevoerd ten behoeve van IT Room Infra 2015 - 17 november in Den Bosch - en dat wordt gesponsord door Emerson Network Power, blijkt dat de directieleden als ze over het datacenter beslissen zich vooral laten leiden door kosteneffectiviteit. Facilitaire beslissers hebben daar niet zo’n boodschap aan en laten zich vooral door duurzaamheid leiden. En dan zijn er de IT-beslissers die zich juist totaal niet laten leiden door duurzame overwegingen, maar vooral kijken naar continuïteit en standaardisering.

In de praktijk zien we dan ook vaak dat de IT en FM (facilities management) gescheiden werelden zijn. Niet meer dan 10% van de respondenten geeft aan dat beide groepen binnen hun organisatie dezelfde taal spreken en dat terwijl 55% aangeeft dat beide groepen vaak en nauw met elkaar samenwerken. Hoe zorg je er dan voor dat beide groepen op zo’n manier met elkaar samenwerken, dat een gezamenlijk doel bereikt wordt? De meningen zijn daar over verdeeld. Ongeveer de helft, 53%, geeft aan dat er binnen de organisatie de ietwat liberale regel ‘als iedereen zich alleen bezig houdt met waar hij goed in is, is de kwaliteit optimaal’, wordt gehanteerd. Daar staat een groep hiërarchen van 35% tegenover die aangeeft dat IT te allen tijde een strikte controle over het gehele proces moet houden, zodat een en ander eenduidig wordt aangestuurd. En dan blijft er nog een poldergroepje over die aangeeft dat samenwerking de juiste weg is.

Nu hebben we het in het onderzoek niet bij deze constatering gelaten. We zijn op zoek gegaan naar wie er gelijk heeft. En wat blijkt? De liberalen hebben het gelijk aan hun zijde en niet zo’n beetje ook. Waar de hiërarchische datacenters op jaarbasis een downtime van gemiddeld 6,3 uur per jaar laten zien, ligt dat bij het liberale datacenter op 2,6 uur. Ook de oplostijden bij incidenten ligt aanzienlijk lager (1,2 tegenover gemiddeld 1,8 uur). Het laissez-faire principe lijkt op het eerste gezicht de beste manier om de beste kwaliteit te garanderen.

Randvoorwaarden

Maar de liberalen zouden geen liberalen zijn, als er niet aan een aantal randvoorwaarden zou moeten worden voldaan om de liberale principes in de praktijk hun werk te laten doen. Laten we eens op een rijtje zetten welke andere factoren een positieve invloed hebben op de prestaties van het datacenter. Voor het gemak kijken we daarbij alleen naar het aspect ongeplande downtime, aangezien de verschillen daar kleiner (hoewel nog steeds zeer significant) zijn.

Het eerste wat opvalt, is dat multi-tenant datacenters (professionele aanbieders van serverruimte) gemiddeld genomen aanzienlijk beter presteren dan de in-huis datacenters. Multi-tenant datacenters hebben vaak veel geïnvesteerd in professionele processen en een professionele inrichting en zijn in staat om goed gekwalificeerd technisch personeel aan te treffen. Het gaat hierbij enerzijds om focus en anderzijds om schaal. Als we bijvoorbeeld alleen naar interne (single tenant) datacenters kijken, presteren datacenters met 200 of meer racks aanzienlijk beter dan de datacenters met 5 tot 200 racks. De grote interne datacenters en serverruimtes presteren aanmerkelijk beter dan de kleinere, maar blijven desondanks een flink stuk achter bij multi-tenant datacenters. Schaal helpt, maar professionalisering is beter.

‘Waar de hiërarchische datacenters op jaarbasis een downtime van gemiddeld 6,3 uur per jaar laten zien, ligt dat bij het liberale datacenter op 2,6 uur’

Maar aan welke kenmerken moet een professioneel proces voldoen? We willen hier niet al te diep op ingaan, maar wel op een rij zetten welke elementen we in de benchmark terugvonden. Allereerst is ‘meten is weten’ een belangrijk uitgangspunt. Datacenters zonder DCIM-oplossing ervaren drie keer zoveel ongeplande downtime en hebben te maken met langere oplostijden. Dit besef lijkt goed doorgedrongen te zijn tot de meeste datacenters. Waar nu 37% zegt gebruik te maken van DCIM, is 24% zich er op aan het oriënteren. De meeste, maar lang niet alle, datacenters (44%) zeggen dat ze vooral in DCIM investeren om meer grip te krijgen op het geheel van de datacenteroperaties.

Grip is dan ook een cruciaal punt. Het minimaliseren van de ongeplande downtime is immers geen sportieve prestatie, maar heeft een steeds grotere impact op het reilen en zeilen van de organisatie als geheel. Het werk valt grotendeels stil als het datacenter op zijn gat gaat. Niet vreemd dat binnen veel organisaties IT de neiging heeft om de touwtjes in het datacenter strakker aan te trekken. Als dat doorschiet, blijken de prestaties er juist onder te gaan lijden: daar waar vaak en nauw wordt samengewerkt, blijven de prestaties achter. En ook daar waar IT de hele keten probeert te beheersen, blijven de prestaties achter. Zelfs een duidelijk gezamenlijk doel blijkt geen garanties te bieden. De prestaties worden het best geborgd als er een duidelijke verdeling is van taken en verantwoordelijkheden. Als iedereen weet wat hij/zij moet doen en wat aan een ander over te laten, blijkt de downtime het kleinst.

‘Multi-tenant datacenters presteren gemiddeld genomen aanzienlijk beter dan de in-huis datacenters’

Een continu streven naar kwaliteitsverbetering levert daarbij een belangrijke bijdrage. Er worden wel eens vraagtekens gezet bij het verzamelen van certificeringen: gaat het bij certificering vooral om de bühne, of helpt het daadwerkelijk om de prestaties te verbeteren? Hoewel certificaten geen garanties bieden en het dus belangrijk blijft om kritisch te kijken of het niet nodig is om bepaalde eisen aan te scherpen, presteren datacenters die continu steven naar additionele certificering aanzienlijk beter dan andere datacenters. Certificering mag nooit als een doel op zich worden beschouwd. Het moet een professionele bevestiging zijn van de professionele inspanningen die in een datacenter worden gedaan om de hoogst mogelijke kwaliteit te leveren.

Eén deur?

Het is wellicht een open deur, maar bedrijven die over professionele medewerkers, professionele technologische hulpmiddelen (DCIM) en een professioneel proces beschikken, presteren veruit het beste. Maar hoe moeten we in dat licht kijken naar de verschillende werelden van IT en FM? Het onderzoek wijst hierbij een duidelijke kant op: een strakke, hiërarchische controle leidt daarbij niet tot de gewenste resultaten. Het is belangrijk om een gezamenlijk doel na te streven, maar het is nog veel belangrijker dat iedereen te allen tijde precies weet wat hij/zij moet doen. Als iedereen ook over dezelfde data beschikt, zorgt dat er ook voor dat iedereen het juiste doet. En als IT en FM dus de lunch hardnekkig vanaf een verschillend tafeltje tot zich blijven nemen: laat ze maar lekker gaan.

Peter Vermeulen, Directeur Pb7 Research

 
Dossiers